I
Tussen Hemelvaart en Pinksteren verwachten de elf over gebleven apostelen samen met Maria en anderen in de bovenzaal van het Laatste Avondmaal de komst van de Heilige Geest.
Daar wordt gewag gemaakt van de gewezen apostel Judas Iskariot die nu vervangen wordt om het getal van twaalf weer volledig te maken en de spoedige zending in de wereld te kunnen vervullen. Het getal twaalf moet weer vol worden naar de twaalf stammen Israels.
Zowel in de eerste lezing uit de Handelingen van de Apostelen als in het Evangelie van Joannes is daarom sprake van Judas in de liturgie van de Zevende Zondag van Pasen (althans in het Jaar B/ het Marcus-Jaar).
‘Mannen broeders’, zo Petrus, ‘het Schriftwoord moest in vervulling gaan, dat de Heilige Geest door de mond van David tevoren gesproken heeft over Judas die de gids is geworden van hen die Jesus gevangen namen.’ (Hnd 1,16)
‘Er staat immers geschreven in het Boek der Psalmen […]: “Een ander neme zijn ambt over.”‘ (Hnd 1,20)
‘Als dank voor vriendschap krijg Ik vervolging, voor genegenheid haat.’ Aldus de Psalmist (cf. 108,4-8). ‘Wie zich als aanklager opstelt, hem geldt de rechtszaak als vonnis en zelfs zijn gebed wordt zonde. Zijn dagen blijken geteld en een ander krijgt zijn ambt.’
Toen baden de elf met Maria en de anderen daar in de bovenzaal: ‘Gij, Heer, Die alle harten kent, wijs aan wie Gij hebt uitverkoren om de plaats in te nemen in dit dienstwerk en in dit Apostelambt, waaraan Judas ontrouw werd om heen te gaan naar zijn eigen plaats’ (cf. Hnd 1,24-25).
In Zijn afscheidsrede in dezelfde bovenzaal had Jesus op de avond van Zijn overlevering door toedoen van Judas Iskariot — ‘Wat gij te doen hebt, doe dat spoedig’ (Jo 13,27) — tot Zijn Vader, in de eenheid van de Liefde Die de Heilige Geest verenigt, gebeden:
‘Toen Ik bij Mijn leerlingen was, bewaarde Ik hen die Gij Mij hebt gegeven. Ik heb over hen gewaakt. Niemand van hen is verloren gegaan — behalve de man des verderfs; want de Schrift moest vervuld worden’. (Jo 17,12) En wat schrijft het Boek der Psalmen (41,10): ‘Hij zelfs, Mijn vriend, Mijn vertrouwde, met wie Ik Mijn brood heb gedeeld, hij hief zijn hiel tegen Mij.’ Joannes (13,8) zegt het de Psalmist na: ‘Ik weet wie Ik heb uitgekozen, maar het Schriftwoord moet vervuld worden: “Die Mijn brood eet, heft zijn hiel tegen Mij op”.’
Toen Judas het stuk brood had aangenomen, dat Jesus hem aanreikte, voer de Duivel in hem en terstond ging hij weg. Het was nacht (cf. Jo 13,26-27.30).
II
Kiest Judas Iskariot voor de blijvende duisternis uit protest tegen het eeuwige Licht? Of kon hij niet anders, omdat in hem de Schrift vervuld moest worden en hij daarom instrument van de duisternis moest zijn als hem overkomen lot? Reden waarom juist heden in onze tijd van betrekkelijkheid van alles de positie van Judas als overleveraar en verrader door menigeen wordt vrij gepleit. Zou het Judas’ lot zijn, was hij dan een willoos instrument, een gedetermineerd wezen, aan wie elke maakbaarheid van het eigen leven ontbreekt — tevens het moderne bijgeloof van de maakbaarheid van het leven krachtig weersprekend.
Werd Judas een onderdanig instrument van de Kwade zonder eigen schuld of was hij dat instrument vol eigen overtuiging en vandaar wel degelijk schuldig?
Hier presenteert zich het aloude debat dat Erasmus en Luther al eens hadden gevoerd: Heeft de mens een vrije of geen vrije wil?
De vrije wil, omarmd door de theologie van de Moederkerk, verklaart het leven meer dan de niet vrije wil. God als Beheerser van het al kan en wil niet anders inzake velerlei slechtheden en rampen, omdat Hij de mens als Zijn evenbeeld (cf. Gn 1,26-27) een wil heeft geschonken die vrij is in de vrijheid tot de keuze vóór Hem of tegen Hem (Lc 11,23): ‘Wie niet met Mij bijeenbrengt, die drijft uiteen.’ En juist uiteendrijving verwoordt de kerneigenschap van de Diabolos, de Duivel.
Een andere kwestie met betrekking tot de vrijheid van de wil is de roeping van elke mens. Luistert hij naar die roeping of luistert hij niet naar die roeping? De mens is vrij die te volgen of niet te volgen. God wenkt en verleidt ons tot Zijn voertuig en wij kunnen Hem volgen. De Duivel wenkt en verleidt ons tot Zijn voertuig en het is aan ons hem te behagen als zijn instrument.
Ook al past de door Judas vervulde taak in Gods heilsplan om de Schrift in vervulling te doen gaan, dat ontslaat hem nog niet van de eigen verantwoordelijkheid. ‘Niet de Schrift roept de daad op, maar de daad roept de Schrift in herinnering en wordt vervolgens als vervulling van de Schrift geïnterpreteerd’, zo leert de bondige duiding in een proefschrift over Judas Iskariot uit 2001, verdedigd aan de Gereformeerde Theologische Universiteit van Kampen [Bert Aalbers, ‘Judas, één van de Twaalf’]:
De overlevering van Jesus door Judas roept de voorzegging in het Boek der Psalmen in het geheugen terug en wordt op grond daarvan uitgelegd als uitgekomen voorspelling.
III
In alle Evangeliën word Judas ‘één van de Twaalf’ genoemd. In de eerste drie Evangeliën heet Judas Iskariot ‘laatste van de Twaalf’. In alle Evangeliën wordt zijn naam op enigerlei wijze in verbinding gebracht met geld. In alle Evangeliën is hij de overleveraar.
De overlevering/ het verraad geschiedt door een kus, althans bij de synoptici (Matteüs, Marcus en Lucas). De leerling kust de Meester, terwijl het geven van de kus in die tijd en cultuur is voorbehouden aan de Meester, de Rabbi. Kust de leerling als eerste de Rabbi, hij stelt zich gelijk aan de Meester, ofschoon hij niet aan hem gelijk is. Hij rebelleert daarmee tegen het geestelijke gezag. Hetzelfde geldt in zekere zin, wanneer Judas tegelijk met Jesus bij het Laatste Avondmaal in de schotel doopt — ten minste bij de synoptici — en voorts nog onder de maaltijd heengaat. Dat getuigt niet van ontzag van de leerling jegens de meester.
In de ‘Commedia’ krijgt Judas van Dante Alighieri een plaats in de negende kring van de hel in de directe nabijheid van Lucifer, de vorst van de duivels, die met zijn drie monden doende is Brutus en Cassius, de verraders van Julius Caesar, en Judas, de verrader van Jesus, fijn te malen.
‘Kijk’, zegt Vergilius tegen Dante, ‘die ziel daarboven, die het ergste wordt gepijnigd, dat is Judas Iskariot. Hij steekt met zijn hoofd naar binnen en met zijn benen naar buiten’ (Inferno canto xxxiv 62).
Matteüs (cf. 27,3-10) als enige evangelist verhaalt de verhanging door Judas maar ook diens inkeer. Berouwvol ziet de vroegere apostel in onschuldig bloed te hebben overgeleverd: Jesus blijkt geen bedrieger, geen valse profeet, geen valse Messias. En mèt dat verkregen inzicht voltrekt Judas aan zichzelf het vonnis van de zelfdoding.
Voor wie berouw toont is de redding van de ziel nooit te laat. God blijft barmhartig. Altijd.
Antoine Bodar.