De profeet Elia zoekt Elisa op, terwijl die twaalf koppels ossen aan het mennen is bij het ploegen van het land, en hij werpt hem de eigen profetenmantel om als teken dat de Heer Elisa kiest als opvolger van Elia (cf. 1 K 19-21). En Elisa stemt toe en gaat weg van de twaalf koppels om de twaalf stammen Israels tegemoet te treden en hij wórdt profeet in het niet gemakkelijke profetenleven dat daaraan eigen is; want hij heeft de opdracht van de Heer te zeggen wat gezegd moet worden, ook al is dat tegen dicht gestopte oren. De boodschap is nooit behaaglijk en betreft steevast bekering en omkering, verandering van leven, vertrouwen en overgave, navolging.
De tweede Persoon Gods, Hij Die van boven is afgedaald om mens met ons mensen te zijn alvorens naar boven terug te keren — Jesus de Christus, Jesus de Heer, is de Priester en de Koning maar ook de Profeet.
Onderweg naar Jerusalem om daar gekruisigd en uit de dood opgewekt te worden alvorens Zich neer te zetten aan de rechterhand van de Vader, verheven boven engelen en mensen, roept Hij ons op Hem na te volgen. En dat op alleen radicale wijze. Een weinig volgen of aarzelend volgen is geen navolging. De navolging moet onvoorwaardelijk zijn. Jesus gedraagt Zich veel eisend op het onhebbelijke af. Hij, Die Zelf een thuisloze reiziger is geworden in de tijd dat Zijn uur aanstaande geraakt, vraagt Zijn volgers te doen als Hij, zich los te maken van familie en vrienden en bereidheid te tonen tot exclusieve getuigenis van de Mensenzoon Die zal worden overgeleverd, wanneer de opgang naar Jerusalem zal zijn voltooid.
Onderweg (cf. Lc 9,57-62) vraagt de ene: ‘Ik zal U volgen waar Gij ook heen gaat.’ En Jesus reageert: Zelfs de dieren hebben hun nesten en holen, maar de Mensenzoon heeft zelfs geen steen om daarop Zijn hoofd te laten rusten.
Tegen een ander zegt Jesus: ‘Volg Mij.’ Maar de aangesprokene wil eerst zijn vader begraven. Jesus’ vraag is zo dringend dat Hem ontvalt dat de doden maar de doden moeten begraven.
Een derde zegt: ‘Heer, ik zal U volgen, maar laat mij eerst afscheid nemen van mijn huisgenoten.’ Het alleszins redelijke voorbehoud is hetzelfde als van de tot profeet geroepen Elisa: ‘Laat mij eerst afscheid nemen van mijn vader en mijn moeder.’ (1 K 19,20)
‘Ga maar weer terug’, reageert Elia, even bot als de reactie van Jesus: ‘Wie de hand aan de ploeg slaat, maar omziet […] is ongeschikt voor het Rijk Gods.’ (Lc 9,62)
Volstrekte onthechting is de radicale eis de profetenmantel te dragen.
Zo is de profetenmantel die de twaalf apostelen om de schouders vinden en niet anders de andere leerlingen — vrouwen en mannen, verder de opvolgers van de apostelen en alle anderen zonder uitzondering, ook in onze tijd — leken niet minder dan klerken.
Ja, het is zelfs juist de taak van de leken (de niet-geestelijken) in het leven van de Kerk actief te zijn en in enen niet alleen de wereld van de christelijke geest te doordringen, maar ook midden in de menselijke samenleving te getuigen van Christus (cf. GS 43).
Maar hoe niet vanzelfsprekend is dat momenteel in een geseculariseerde omgeving met veelal Kerk-vijandige media, in een Kerk die meer haar zondige zijde in haar ambtsdragers en andere leden toont dan haar heilige zijde die het lichaam van Christus en de bruid van Christus behelst (cf. LG 4,7).
Hoe trouw te blijven, laat staan te worden, te midden van scepsis waarin alles betrekkelijk wordt geacht met verstand niet als enige maar wel als laatste woord en met hetgeen zichtbaar en tastbaar is als de maat van alles?
Wat evenwel is in dezen stilaan de paradox?
We worden er eerder meer onzeker op dan meer zeker; dat is althans het geval bij de denkers: We hebben de schepping verwaarloosd. Virussen laten zich wereldwijd nauwelijks bedwingen. In het hart van Europa heerst oorlog. De neo-liberale maatschappij bereikt haar grenzen. Het parlementaire stelsel holt zich uit door bijzaken tot hoofdzaken te verheffen. De welvaart heeft ons verwend gemaakt met krachteloosheid als gevolg.
De tijd is daarom rijp terug te keren naar God en in alle verschillen van denken en beleven Hem niet langer uit het openbare leven te verbannen.
Daartoe is moed en lef nodig, deelname aan het profetendom van Christus, bereidheid de profetenmantel te dragen, onverschrokkenheid die zonder aarzeling en terughoudendheid het ‘ja’ volmondig ‘ja’ doet worden.
‘Hier ben ik, zend mij.’ (Js 6,8)
‘De mens eet niet van brood alleen.’ ( Dt 8,3)
De christenheid wordt uitgenodigd te ontwaken uit oppervlakkigheid om God terug te vinden — niet slechts in de ogen van de medemens, niet slechts in gerechtigheid en vriendschap maar ook daarboven en daaronder waar de persoonlijke God Zich doet vermoeden als bron van liefde en leven.
‘De Heer is mijn erfdeel, mijn dronk uit de beker,
Hij heeft mijn lot in Zijn hand.’
Zo de Psalmist (16,5.7).
‘Ik dank de Heer Die mij altijd geleid heeft,
Hij spreekt ook des nachts in mijn hart.’
Antoine Bodar.