I
‘Werp mij niet weg op mijn oude dag, verlaat mij niet , nu mijn krachten bezwijken’ — bede van de Psalmist (71,9.18) — ‘Al ben ik oud en grijs, o God, laat mij toch niet in de steek’.
‘Jong was ik en nu ben ik oud’ (Ps 37,25).
Oude mensen. Zij weten zeer wel vroeger te hebben kunnen gaan waarheen zij zelf wilden, maar nu oud, te worden gebracht waarheen zij niet willen (cf. Jo 21,18). Vandaar de bede tot God, dat Hij ten minste hen niet wegwerpt en niet in de steek laat, nu zij oud en grijs, gerimpeld en versleten zijn.
Ouderdom biedt rust en oefening voor de eeuwige rust. Ouderdom reikt tijd om te peinzen aan.
Frederik van Eeden deed dat eens, terwijl hij naar zijn handen keek:
Ik zie op mijn oude handen/ hun taak is bijna gedaan
Brachten zij eer of schande?/ Brachten zij zegen aan?
O mijn handen mijn handen/ Nu moeten ze spoedig vergaan.
Handen geven te denken, mogelijk meer nog het gezicht:
Maar terwijl de trekken dieper zijn en meer dan voorheen karakteristiek, spreken de ogen leeftijdloos, ook al tonen hun kassen de jaren. Kijken in de spiegel deugt alleen nog voor bespiegeling en nodigt uit de dood in het gezicht te zien die zich weldra zal aandienen.

Wat blijkt evenwel? De wijsheid die met de jaren heet te komen is uitgebleven. De bezonken zekerheid evenzeer. Vlotheid maakt weliswaar plaats voor traagheid, maar vermoeidheid geldt nu meer het lijf dan het gemoed. De verwachting te sterven doet meer omzien dan vooruitzien, ofschoon werken tot het laatst betrekkelijke frisheid bevordert.

Omgaan met sterven doet gemakkelijker omgaan met leven. Daarom is ouderdom geen leeftijd wat dan ook te nemen van anderen maar te geven aan anderen. Wie eindigheid zich eigen heeft gemaakt, leeft gemakkelijker. Het niet meer verwachten maakt geestkracht vrij die om niet tot schenken beweegt.

II
Berusting in ouderdom ontsluiert de dwaasheid sporen van geleefde jaren te versluieren. Niets immers maakt zo oud als de ijver jong te lijken. Oud worden kan evenzeer een deugd heten als jong blijven een ondeugd. Niettemin leven we in een periode van ongebreidelde, eindeloze jeugd. Het levenslied van een halve eeuw geleden is in de kist met mottenballen opgeborgen als afgedaan:
Ik heb eerbied voor jouw grijze haren./ Ze bekronen je lieve gezicht.
Zij verzachten de sporen der jaren/ na een leven van werk en plicht.
Tja — ‘o tempora o mores’.
Ogenschijnlijk huist heden de oude mens in het voorgeborchte om voorgoed in de hel van het niets af te dalen.  Ogenschijnlijk zijn ouden-van-dagen zonder zin en wat erger is zonder nut. Zij zijn daarom klaar met leven. Hun wacht de afvalbak, waarbij de maatschappij nog wat kan helpen.
Vandaar de kloof tussen de jongen, de nog jongen, de eigenlijk ouden die nog jong doen enerzijds en de ouden-van-dagen, de nog-net-niet doden anderzijds.

III
Klaarblijkelijk wordt deze uiterste kloof momenteel klakkeloos aangenomen op grond van de zotheid van de eeuwige jeugd, waarop de dood onbedoeld toch nog volgt.

De Psalmist (92,13-15) prijst niettemin onbevangen de blijvende kracht van de mens tot in de hoogste ouderdom: ‘De rechtvaardigen groeien als palmbomen op, zij schieten omhoog als Libanonceders. Geplant in het huis van de Heer en opgegroeid in Gods voorhof, blijven ze zelfs in hun ouderdom welig en sappig en groen.’

In 2021 heeft paus Franciscus de vierde zondag van de maand juli ingesteld als de werelddag van de oude mensen — grootouders en andere ouden-van-dagen. Dat is dit jaar (2022) op 24 juli. Het gaat om de zondag dicht bij de gedenkdag van Joachim en Anna (volgens het niet in de Bijbel opgenomen Evangelie van Jacobus uit de tweede eeuw), de ouders van Maria, de Moeder van God, de grootouders van Jesus, de Zoon van God.

Terecht benadrukt paus Bergoglio de verbinding tussen grootouders en kleinkinderen die meesttijds zich laat kenmerken door tederheid.
Eertijds leefden families samen met meer generaties in een enkel huis. Tegenwoordig werken de ouders dikwijls allebei buiten de deur en vangen de grootouders de kinderen op. Juist zij nemen de tijd met kinderen te spreken, zij halen uit door hen vergaarde kostbaarheden schatten van nieuw en oud te voorschijn (cf. Mt 13,52) zoals klassieke sprookjes en Bijbelse verhalen en zelfs door ouders zelf nagelaten of vergeten geloofsoverlevering.
Grootouders kennen het geduld en de betrekkelijkheid van aanzien en ambitie. Kleinkinderen laten zich gezeggen in vertrouwen en geborgenheid dankzij de mildheid en het door het leven getekend zijn van de voor-vorige generatie.

Antoine Bodar.