Wie weet te gunnen heeft de sleutel tot geluk. Wie misgunt komt om in verstikking. Dat leert de gelijkenis van de landeigenaar die naar de markt gaat om arbeiders voor zijn wijngaard te huren (Mt 20,1-16).
Vroeg in de morgen komt hij met arbeiders overeen dat zij voor hun werk één denarie zullen krijgen. Maar rond het derde, het zesde, het negende en nog eens om het elfde uur huurt hij arbeiders erbij. Vijf keer is de landeigenaar op en neer naar de markt gegaan.
De avond valt en het is tijd voor de uitbetaling. De rentmeester van de eigenaar betaalt uit in de volgorde van de laatst gehuurden tot de eerst gehuurden (vroeg nog in de morgen).
‘Toen nu de eersten kwamen, meenden deze dat zij meer zouden krijgen, maar ook zij kregen ieder de overeengekomen ene denarie.’ Gemor is het gevolg: ‘Zij die het laatst gekomen zijn en maar één uur hebben gewerkt, krijgen even veel als wij die de last en de hitte van de dag hebben gedragen.’
Een alleszins voor de hand liggende gedachtegang: Wie niet werkt, zal niet eten. De arbeider is zijn loon waard. Wie minder werkt, verdient minder. Maar hoe staat het met de saamhorigheid, de solidariteit met hen die niet kunnen werken en die tegen hun wil werkeloos zijn? ‘Niemand heeft ons gehuurd’, zeggen de laatst gehuurden die dus elf uur — ook in de hitte — werkeloos op de markt hebben gestaan en maar één uur hebben gewerkt. De zaak hier is die van de onderlinge zorgzaamheid, verantwoordelijkheid, verbondenheid — ook in een hedendaagse samenleving. Daarenboven blijft afspraak afspraak: overeengekomen was één denarie en die krijgen de arbeiders die de gehele dag hebben gezwoegd. ‘Vriend, ik doe u toch geen onrecht? […] Neem wat u toekomt en ga heen. Ik wil aan de laatst gekomenen even veel geven als aan u die het eerst bent gekomen. Mag ik soms met het mijne niet doen wat ik verkies? Of zijt gij kwaad omdat ik goed ben?’
De landeigenaar kijkt niet zo zeer naar de uren van arbeid maar naar hetgeen eenieder behoeft.
De les is duidelijk. Maar in de laatste regel van de parabel volgt plotseling nog een tweede les: ‘Zo zullen de eersten de laatsten zijn en de laatsten de eersten.’
Niet degenen die het met zichzelf goed getroffen hebben en de ander de maat nemen zijn de eerst verkorenen zoals Farizeeërs die menen dat de letterlijkheid van de wet volstaat. De Farizeeër die de Tempel betreedt en helemaal naar voren loopt en God dankt dat hij niet zo is als de tollenaar die achter in de Tempel blijft staan en zich onwaardig weet (cf. Lc 18,9-14). Het zijn de nederigen, de armen, de zwakken — ja eerder de tollenaars en de ontuchtigen dan de hogepriesters en de oudsten — die het Rijk der hemelen binnengaan.
De gelijkenis laat zich wat de eersten en de laatsten betreft ook toepassen op de christenen, voortgekomen uit het Jodendom, en de christenen, voortgekomen uit het heidendom. De laatsten past bescheidenheid; want zij zijn geënt op Israel (cf. Rom 11,17-20). Maar de eersten past geen afgunst jegens de laatsten, omdat die door Gods genade zijn toegevoegd aan het blijvend uitverkoren volk. En zo gaat het ook in onze dagen: Er zijn er die hun gehele leven braaf christen zijn en er zijn er die zich pas op het einde van hun leven bekeren.
‘Zijt gij kwaad, omdat ik goed ben?’ ‘De laatsten zullen de eersten zijn.’
Het is gelukzalig te beseffen dat Gods gedachten niet onze gedachten zijn en Zijn wegen niet onze wegen. Van wijs inzicht getuigt het woord van Jesaja (55,9): ‘Zoals de hemel hoger is dan de aarde, zo gaan Mijn wegen uw wegen te boven en Mijn gedachten uw gedachten.’
Paulus toont die wijsheid. Hij zoekt alleen Gods wil te doen en in deemoed goddelijke gedachten boven menselijke te laten gaan. Hij wordt naar twee kanten getrokken: Enerzijds zou hij willen sterven om met Christus te leven. Anderzijds begrijpt hij dat het mogelijk zinvoller is nog een wijle hier te leven — tot onderricht van ons in Christus (Fil 1,27): ‘Gij moet een leven leiden dat het Evangelie van Christus waardig is.’
Schenke de Heer ons allen die genade van inzicht.
(Homilie in de Friezenkerk 24 IX 2023 — Zondag XXV door het jaar A)
Antoine Bodar
Rector