7 II 2024

SYNODALE KERK

Wie Kerk-politieke debatten in vooral Rome en Duitsland volgt, stuit tegenwoordig telkens op begrippen als ‘synodaliteit’ en ‘synodale Kerk’. Sinds zijn keuze tot paus in maart 2013 spreekt Franciscus onafgebroken over barmhartigheid maar ook over synodaliteit, gemiddeld zes keer per jaar met uitschieters naar boven in 2019 en 2021. Het ene pontificale speerpunt (barmhartigheid) is voor iedereen te volgen, het andere (synodaliteit) niet. De theoloog Gabriel Weiten heeft nu in zijn in Trier verdedigde proefschrift van 2023 dit begrip, zoals gehanteerd door paus Bergoglio, zorgvuldig onderzocht: Synodale Communio. Papst Franciscus und Joseph Ratzinger/Benedikt XVI. im Vergleich.

I
Voor Franciscus is synodaliteit een wijze van Kerk zijn die teruggaat tot het vroege christendom en door het Tweede Vaticaans Concilie opnieuw wordt verlangd. Daarbij zijn drie vormen van synodaliteit te onderscheiden — de hiërarchische, de pastorale en de algemene. Dit betreft (1) de omgang onder elkaar tussen de Heilige Stoel en de bisschoppen van de Wereldkerk, terwijl collegialiteit de bijzondere vorm is van synodaliteit die verwerkelijkt wordt in de communio van de lokale Kerken. Voorts (2) de herders, de hoeders van geloof en leer, die het volk van God moeten beluisteren en gezamenlijk dan naar de Heilige Geest hebben te luisteren. Daarbij (3) moet de waarde-schatting van eenieder worden geacht zonder iemand daarvan uit te sluiten.
Bronnen voor synodaliteit geeft het Nieuwe Testament — vooral in het verhaal van de Emmaüsgangers (Lc 24,13-33), de beschrijving van de vroege Kerk in Jerusalem (Hnd 2,42) en van de Kerkvergadering toen daar (Hnd 15; Gal 2,1-10).
Wat het jongste concilie betreft gaat het Franciscus vooral om de dogmatische constitutie over de Kerk, met name om het Godsvolk (LG 9-14), de hiërarchische gemeenschap en de collegialiteit van de bisschoppen (LG 22-23) en hun herdersambt (LG 27), klaarblijkelijk niet om de paragrafen daarin over de leken (LG 30-38).
Juist nu moet de Kerk de tekenen des tijds onderzoeken en uitleggen in het licht van het Evangelie (GS 4) en de mensheid antwoord geven op de fundamentele vragen van het leven (GS 10).
Bij synodaliteit moet het volgens Franciscus gaan om openheid, naar elkaar luisteren, ontmoeting en onderscheiding — om de wijze waarop de hiërarchisch ingerichte Kerk het woord van God in de wereld en vooral aan de wereld verkondigt.

Al sinds het begin van zijn pontificaat tekenen zich ten aanzien hiervan twee tegengestelde lijnen af: Enerzijds een nieuwe bezinning op het concilie, anderzijds (althans in de Duitstalige theologie) de uitleg van synodaliteit als pauselijke tegemoetkoming aan de teleurgestelde hervormers meteen na het concilie. Stellig is het Bergoglio’s overtuiging dat het begrip ‘synodaliteit’ in de receptie van het Tweede Vaticaans Concilie verder moet worden ontwikkeld en praktisch omgezet. Te zelfder tijd benadrukt Franciscus dat synodaliteit geen parlementarisme kan inhouden en dat een obstakel in de synodaal beoogde Kerk het klerikalisme is.

Alvorens het onderzoek van Gabriel Weiten te vervolgen nu eerst enige vragen om de gedachten te bepalen:
Luisteren naar de Heilige Geest als centrum van het synodale proces is een even vaag als abstract gezegde en laat zich op tal van manieren interpreteren en dus manipuleren.
Is synodaliteit werkelijk zo’n noodzakelijk weder opgewekte kwestie? Is dit begrip zo nieuw als het lijkt of is het hier een semantische kwestie, een ander woord voor iets dat al bestond? Is de Kerk niet altijd en door de eeuwen heen samen onderweg zijn?
De al bijna elf jaar lange oproep tot synodaliteit van de paus doet zich voor in een periode waarin het Westen vermoeid is geraakt van de vergadercultuur die weinig heeft opgeleverd.
Zou de Kerk niet meer gebaat zijn bij bidden dan bij praten en praten hetwelk vooral de jaren zestig en zeventig weerspiegelt?
Op de in oktober in het Vaticaan gehouden synode — ten onrechte ‘bisschoppensynode’ genoemd; want tal van leken (vrouwen en mannen) namen daaraan deel — werd telkens weer door alle genodigden gestemd. Is dat niet een vorm van parlementarisme?
Uit het onlangs gepubliceerde onderzoek naar machtsmisbruik in de Evangelische Kirche in Duitsland blijkt het euvel daar van hetgeen klerikalisme heet geenszins minder dan in de Moederkerk. Pikant verschil tussen beide Kerkgenootschappen is dat de protestanten geen clerici kennen; de klerikale hierarchie is door de Reformatie in de zestiende eeuw immers opgeheven, maar daar blijkt het ambt ook met onderscheiding, zelfverheffing en macht van doen. Klerikalisme zonder clerus.

II
Op welke wijze verankert paus Franciscus de synodale Kerk in het Tweede Vaticaans Concilie? Welke theologie ligt ten grondslag aan zijn opvatting van Kerk? Dit is mijns inziens de kern van Weiten’s studie die Franciscus’ model van Kerk terugvoert naar de discussie in de jaren zestig tussen Hans Küng en Joseph Ratzinger en de tijdschriften waaraan hun namen prominent zijn verbonden — Küng met het in 1965 opgerichte Concilium, Ratzinger met het in 1972 opgerichte Communio.
Naar het inzicht van Küng is de Kerk het ware oecumenische concilie dank zij goddelijke inspiratie, terwijl een concilie in engere zin een menselijke aangelegenheid is. Dit kan gevolgen hebben voor de dus veranderbare structuur van de Kerk met op het jongste concilie voortgaand theologisch debat om bij de tijd te blijven.
Volgens Ratzinger is de Kerk niet concilie (concilium), maar levende gemeenschap (communio), organisch gegroeid. Een concilie heeft een bepaalde functie voor alleen de aardse Kerk die het hemelse deel van de Kerk niet meer nodig heeft. Kerk en concilie zijn dus niet identiek. Niet het voort te zetten dispuut onder theologen, maar de verdieping van hetgeen de vaders van het concilie hebben besloten binnen de Kerk als gemeenschap is uitgangspunt.

De Kerkvaders nemen het communio(koinonia)-begrip van het Nieuwe Testament over, waarvan de kern de Eucharistie is. Uitgaand van de eucharistische communio begrijpen zij de gehele Kerk als communio die sacramentele instelling is, sacramenteel gestructureerd. Maar de Kerk als gemeenschap is in de loop van de eeuwen op de achtergrond geraakt door de steeds toenemende nadruk op het pausschap.
Pas het Tweede Vaticaans Concilie, als voltooiing van het in 1870 door de inname van Rome afgebroken Eerste Vaticaans Concilie, heeft voor de eerste keer in de geschiedenis zichzelf — de Kerk — tot onderwerp gekozen en daarin als Kerkleer het communio-karakter van de Kerk rond de Eucharistie, zoals door de Kerkvaders onderricht, herontdekt. De Kerk als volk van God vanuit het lichaam van Christus, als het ware zelf sacrament (LG 1), sacramenteel van karakter, door de sacramenten opgebouwd. Dit is tevens het centrum van Ratzinger’s communio-ekklesiologie — de Kerk als werktuig van Christus tot voortzetting van Zijn menswording (de verticale lijn vanuit God en naar Hem toe) en op het binnen wereldlijke en intermenselijke niveau (de horizontale lijn van het christen zijn).

Het expliciete gebruik van communio als ekklesiologisch grondbegrip breekt definitief door bij de buitengewone Bisschoppensynode van 1985 die aan dit thema is gewijd. De Congregatie voor de Geloofsleer richt op 28 mei 1992 een schrijven aan de bisschoppen van de katholieke Kerk over ‘enige aspecten van de Kerk als communio’ onder leiding van prefect Joseph kardinaal Ratzinger. Het document is gebaseerd op uitspraken in de Bijbel, de leer van de Kerkvaders en die van het Tweede Vaticaans Concilie en vangt aan met een drievoudige rationaliteit die het begrip ‘communio’ uitmaakt: de Kerk, de individuele persoon en de Drie-eenheid. Communio ontstaat dan, wanneer de mens geworden Zoon van God in de verkondiging van de Kerk bij de mensen wordt gebracht. Het Nieuwe Testament geeft twee wezenlijke antwoorden op de vraag wat Kerk is:
Kerk is Eucharistie. Het is de opdracht en de volmacht van Jesus aan het Laatste Avondmaal. Zij verbindt Christus met de mensen en bouwt zo de Kerk op.
Kerk is ekklesia. Zij is verzameling en reiniging van de mensen voor God. Zij is verticale vereniging van de mens met de drievuldige God. Vanuit God alleen is horizontale vereniging mogelijk. Hij schenkt communio. Daarom gaat de verticaliteit aan de horizontaliteit vooraf (zoals ook de verticale balk van het kruis de horizontale niet nodig heeft om overeind te blijven).
De aldus gekregen menselijke gemeenschap, de Kerk — het mystieke Lichaam van Christus, is een organisme dat met middelen is toegerust die tot zichtbare vereniging van de mensen onder elkaar en met God moet voeren.
Met Christus als oer-communio tevens oer-sacrament en de Kerk als grond-communio tevens grond-sacrament en voorts met de daaruit voortkomende zeven sacramenten met als middelpunt de Eucharistie is zij (de Kerk) zowel onzichtbaar als zichtbaar. Zij is onzichtbaar in de persoonlijk betrekking van de afzonderlijke mens met de Vader door Christus in de Heilige Geest, zoals met alle andere mensen die deel hebben aan de goddelijke natuur. De zichtbare Kerk is met de onzichtbare verbonden in de leer van de apostelen, in de sacramenten en in de hiërarchische ordening.
Uit de Kerk als sacrament van het heil opent zich de noodzaak tot missie en oecumene.
In de verhouding van de universele Kerk tot de lokale Kerken gaat het eerst — zowel ontologisch als in de tijd — om de ene, heilige, apostolische Kerk.

III
Vanuit dit perspectief van de communio-ekklesiologie moet de lokale Kerk niet eenzijdig worden benadrukt, zoals bij orthodoxen en protestanten. Dit is een te nauwe receptie van de concilie-constitutie over de Kerk (LG) met vooral een horizontaal, pluralistisch en federatief zicht op de ekklesiologie — dat wil zeggen meer democratie en derhalve voortdurende stemming over cultus, discipline, leer. Kortom, de Kerk als concilium — naar de opvatting van Hans Küng tegenover de Kerk als communio, het theologisch denken vanuit God en niet vanuit de mens.

Benadrukking van synodaliteit loopt als een rode draad door het pontificaat van Franciscus en heeft als uitgangspunt de evangelisering die ook oecumenisch is met betrekking tot de orthodoxe Kerken. De kerngedachten van synodaliteit ziet hij in de documenten van het Tweede Vaticaans Concilie weergegeven, maar die zijn in de praktische concilie-receptie naar zijn inzicht nog onvoldoende beacht. Zijn begrip van synodaliteit blijkt uitdrukking van de Kerk als communio. Het hiërarchische ambt staat volledig in dienst van de volle eenheid van de Kerk. Een lokale Kerk, die de verbinding met de universele Kerk verliest, is geen deel meer van de communio.
Paus Franciscus hoopt dat de synodaliteit binnen de Kerk naar de gehele mensheid uitstraalt. Evangelisering, die vanuit de Kerk als communio uitgaat, is ten slotte gericht op de gemeenschap van alle mensen met God.

De receptie van Franciscus’ uitingen inzake synodaliteit toont in Duitsland trekken om de Kerk niet als communio maar als concilium te begrijpen. Dat leidt tot de tegenwoordig bestaande misverstanden met parlementarisme, democratisering, relativering van het bisschopsambt en tal van zaken die meer protestant zijn dan katholiek.
De in Duitsland ontstane discussie door uitspraken over synodaliteit van paus Bergoglio anders te begrijpen dan hij bedoelt doen sterk terugdenken aan de Kerk in Nederland in de rampzalige jaren na het Tweede Vaticaans Concilie met in 1966 de tweede beeldenstorm in de geschiedenis van de westerse Kerk. Gevolg daarvan was het zich alleen gelaten voelen door eenvoudige katholieken en massaal het verlaten van de Kerk.
Ofschoon ook een zogenoemd als ‘progressief’ bekend staande kardinaal als Walter Kasper nu de Duitse Kerk heeft gewaarschuwd niet dezelfde fouten te maken als destijds de Nederlandse, wordt ook naar hem niet geluisterd, zoals al eerder niet door paus Franciscus.

Wat evenwel is de conclusie van Gabriel Weiten’s studie Synodale Communio?
De communio-ekklesiologie van Benedictus XVI biedt de theorie voor de synodaliteit die Franciscus in praktijk wil brengen.

Antoine Bodar, rector van de Friezenkerk Rome.