HOOP WORDT NIET BESCHAAMD

I
Spes non confundit (Rom 5,5) is de openingszin van de pauselijke bul wegens het Heilige Jaar 2025 dat met de Kerstnacht 2024 aanvangt en wordt besloten op het hoogfeest van Driekoningen 2026. Het motto is: ‘Pelgrims van de hoop’.
‘De hoop stelt niet teleur; want Gods liefde is in ons hart uitgestort door de Heilige Geest Die ons is geschonken.’ (Rom 5,5) Gerechtvaardigd door het geloof leven we in vrede met God , krijgen we toegang tot de genade, ontvangen we de hoop; onze beproevingen leiden tot volharding en standvastigheid op haar beurt versterkt weer de hoop. Aldus de bemoediging van Paulus aan de Romeinen (cf. 5,1-4).
De hoop is het anker van het heil waaraan wij ons vastklampen. ‘De hoop is het veilige en vaste anker van onze ziel.’ (Heb 6,19)
De hoop voert ons terstond naar het hoogfeest van de hoop. Dat is Pasen, wanneer Jesus de Christus door de Vader uit de dood wordt opgewekt en niet meer sterft maar het heiligdom van de hemel als onze voorloper binnengaat en de poort daartoe voor ons opent (cf. Heb 6,20;9,12).

Hoop ontstaat in geloof maar is verankerd in liefde. De drie deugden behoren bijeen maar vinden verankering en bekroning in de liefde. Liefde immers is de grootste van de drie goddelijke deugden (1 Kor 13,13). Gezamenlijk worden zij geschraagd door andere deugden zoals matigheid en moed, voorzichtigheid en gerechtigheid. Het vervullen van dergelijke (deugden) bevorderen al dienstbaarheid jegens elkaar en geven al zin aan ons leven. Waarom? Omdat elke deugd zich richt op de ander en niet op zichzelf. Aan anderen denken leidt van onszelf af en vergroot de verantwoordelijkheid in overleg met elkaar de samenleving op te bouwen. In solidariteit met de ander verdwijnt het gevoel van eigen zinloosheid — een veel voorkomend verschijnsel in onze tijd. Zo worden voor christenen deze cardinale deugden al opmaat naar de goddelijke, waarvan de hoop naar verluidt als laatste zou kunnen uitdoven volgens het gevleugelde gezegde: ‘Hoop doet leven.’
Sommigen zal dit tot nu gezegde te afstandelijk, te abstract in de oren klinken. Meer toegankelijk, meer practisch klinkt de oproep tot saamhorigheid, intermenselijk contact op vermeend ouderwetse wijze — aan de hand van werken van barmhartigheid, in de verlichte wijsheid van de Middeleeuwen reeds gemeengoed — hoogst actueel voor onze tijd als volgt:
Bent u practisch ingesteld, dan geldt aan de hand van Matteüs (cf. 25,35-37):
Spijs hongerigen, laaf dorstigen, kleedt naakten, berg vreemdelingen, verzorg zieken, bezoek gevangenen, begraaf doden.
Bent u wat minder practisch, maar wilt u wel mede gestalte geven aan de hoop die in ons aller toch altijd meer of minder blijft steken (cf. 1 Pe 3,15):
Geef onderricht, schaf raad, breng troost, wijs terecht, wees verdraagzaam, blijf vergeven, stort gebeden.
Handelen wij zo, de hoop blijft levend, de wereld wordt beter en wij worden niet minder.
Gebrek aan hoop is veelal gebrek aan saamhorigheid, gebrek aan verantwoordelijkheid, gebrek aan bekommernis. En dat omzien naar de ander betekent heden eens te meer de zorg voor de schepping, het grote boek dat God naast de Schrift aan ons, Zijn schepselen schenkt (cf. Franciscus, encycliek Laudato si 24 V 2015). Zo houden we ‘ons gemeeschappelijke huis’ in stand en kunnen het ontwikkelen, opdat onze kinderen ook blijven leven van de hoop en van de verzorgend en voortzettende ontginning van de aarde. De enige les in dit alles is even eenvoudig als duidelijk: De mens is een sociaal wezen (Rom 14,7): ‘Niemand van ons leeft voor zichzelf alleen, niemand sterft voor zichzelf alleen.’ En voor sommigen van ons, die God nog intelligenter vinden dan onszelf en Zijn oneindige grootheid kunnen verdragen (Rom 14,8): ‘Zo lang wij leven, leven we voor de Heer. Sterven wij, dan sterven we voor de Heer. Of we leven of sterven, Hem behoren wij toe.’

Hoop gedijt in volharding. In volharding verkrijgen we kracht die troost brengt en moed verschaft (cf. Rom 15,5). Wie in vrede leeft met zichzelf en met de ander, die wordt voor iedereen teken van hoop. Hij sticht tevens vrede en wordt zo kind van God genoemd (cf. Mt 5,9).
De hoop vormt samen met het geloof en de liefde het drieluik van de goddelijke deugden die de kern van het christelijke leven tot uitdrukking brengen. Binnen de dynamiek van deze drie is het de hoop die de richting en het doel van het geloofsleven bepaalt. Daarom schrijft Paulus (Rom 12,12): ‘Laat de hoop u blij maken, houdt stand in de verdrukking, volhardt in het gebed.’ En (Rom 15,13): ‘Moge de God van de hoop u vervullen met alle vreugde en vrede in het geloven, zodat gij overvloeit van hoop door de kracht van de Heilige Geest.’ Aldus leggen we aannemelijk getuigenis af van het geloof en de liefde die bezit van ons hart hebben genomen. Zo zijn we tevens in staat een glimlach, een gebaar, een blik, een oor, een dienst aan een ander te schenken, ons ervan bewust dat dergelijke vormen van attentie tot vruchtbaar zaad van de hoop kunnen leiden over de dood heen naar het eeuwige leven. De gestorven en opgestane Heer Jesus Christus immers is de kern van ons geloof. (Cf. Spes non confundit 18)

II
Wij worden uitgenodigd voor het Heilige Jaar 2025 ‘pelgrims van de hoop’ te zijn.
Pelgrims evenwel zijn wij ons leven lang. En zwervers eveneens. Maar de pelgrim onderscheidt zich van de zwerver in het gegeven dat hij een doel heeft. Ook hij blijft onderweg, maar die weg is Christus Zelf — ‘de weg, de waarheid en het leven’ (Jo 14,6).
De Friezenkerk nabij het graf van Petrus ontvangt geregeld pelgrims niet alleen christenen maar ook tamelijk of geheel geseculariseerden. Aan het slot van de zondagse eredienst vertellen zij op uitnodiging wat de pelgrimstocht te voet of met de fiets hun heeft gebracht. Bijna nooit spreken zij dan over het doel — de graven van Petrus en Paulus of ten minste het Petrusplein met de opvolger van Petrus. Veeleer gaat het hun klaarblijkelijk over het samen of alleen onderweg zijn: de verkwikking van het verzetten der zinnen, de beschouwing over verleden en toekomstig leven, de natuur, de stilte, de ontmoetingen, de saamhorigheid met andere pelgrims. Allen delen uithoudingsvermogen en dapperheid de tocht voort te zetten totdat Rome tot op het Sint Pietersplein is bereikt. Nooit is het verslag zakelijk, bijna altijd tonen zich even de ontroering en de vreugde de goede strijd te hebben gestreden en de eindstreep te hebben gehaald (cf. 2 Tim 4,7). Wat deze pelgrims vermoedelijk bindt is hun zoeken naar zin en rust en vrede, vooraleer de vrede des harten — minder concreet gericht op het doel Rome, uitzonderingen daar gelaten.

Pelgrimeren naar Rome in het Jubeljaar heeft een eigen karakter, een extra dimensie.
In de Kerk heeft paus Bonifatius VIII het Heilige Jaar, het Jubeljaar ingesteld en dat (voor het eerst dus) gevierd in het jaar 1300. Bedoeling was het elke honderd jaar uit te roepen enigszins naar voorschrift van het boek Leviticus (25,8-10), waarin elke vijftig jaar wordt gelast: ‘Na verloop van zeven sabbatjaren, zeven maal zeven jaar, tesamen negenenveertig jaar, moet gij op de dag van verzoening , de tiende dag van de zevende maand, luid de bazuin laten klinken. In heel uw land moet gij de bazuin laten schallen. Dat vijftigste jaar moet een Heilig Jaar voor u zijn.’
Het Heilige Jaar, zoals ook nu in 2025, het jaar van verzoening en verbroedering, van onderlinge vergeving en goddelijke kwijtscheiding.
In het jaar 1475 vervolgens heeft paus Sixtus IV het reguliere Jubeljaar voor elke vijfentwintig jaar, zoals nu nog steeds, beslist. de evangelist Lucas (4,18-19) laat Jesus aan het woord Die spreekt over een Genadejaar, daarmee naar het Jubeljaar bij Jesaja (61,1-2) verwijzend: ‘De Geest des Heren is over Mij gekomen, omdat Hij Mij gezalfd heeft. Hij heeft Mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden dat zij zullen zien, om verdrukten te laten gaan in vrijheid, om een Genadejaar van de Heer af te kondigen.’

Elk Jubeljaar wordt sinds 1500 aan het begin de Heilige Poort geopend en aan het einde gesloten. Dat betreft de poorten van de vier aartsbasilieken in Rome en nu in 2025 ook de extra poort aan de Romeinse gevangenis om bij de armen daar de hoop tot vrijlating te bevorderen. Ook locale kathedralen in de Wereldkerk is het gegund daaraan de Heilige Poort te openen en mettertijd te sluiten — vooral bedoeld voor pelgrims die niet naar Rome kunnen reizen.
De Heilige Poort (Porta Sancta) verwijst naar Jesus en symboliseert Christus Die Zichzelf zo als herder noemt in het Evangelie van Joannes 10,7.9.11): ‘Ik ben de poort van de schapen.’ ‘Ik ben de poort. Als iemand door Mij binnengaat, zal hij worden gered; hij zal in en uit gaan en weide vinden.’ ‘Ik ben de goede herder. De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen.’

En wat wordt verwacht van de pelgrims die door een Heilige Poort de kerk betreden?
Verwacht wordt dat de pelgrims bij de overschrijding van de drempel daar in het bedehuis de Eucharistie zullen meevieren na eerst te hebben gebiecht en verder voor de intenties van de opvolger van Petrus zullen bidden.
En wat levert dat op? De Moederkerk verandert in dezen weinig — een volle aflaat. Tot geruststelling van sceptische katholieken en nog sceptischer protestanten zij vermeld dat in 1567 paus Pius V elke handel in aflaten op straffe van excommunicatie heeft verboden en dat paus Paulus VI in 1967 het geheel van de aflaten nog eens bij de tijd heeft gebracht.
En wat is dan een aflaat en een volle aflaat?
Een aflaat en het sacrament van de Biecht behoren ten nauwste samen. Een persoon heeft berouw over zijn zonden, hij belijdt die bij een priester en ontvangt van hem in Christus’ plaats vergeving. Daarmee zijn de zonden vergeven, maar niet de zondenstraffen. Hier komt de aflaat te pas. De aflaat is de kwijtschelding van de tijdelijke straffen ten overstaan van God. En wie van een aflaat afziet? Die moet op andere wijze zijn straffen ondergaan — bij voorbeeld door boete te doen, de werken van barmhartigheid te bedrijven, onrecht met overgave te verdragen en zo verder. Waarom wordt hier gewag gemaakt van ’tijdelijke straffen’, zijn er dan nog andere straffen? Ja, dat zijn eeuwige straffen. Die hebben van doen met de hel, de eeuwige verwijdering van God.
Zoals de Kerk de sacramenten verstrekt, zo ook de aflaten. Een aflaat is gedeeltelijk of vol. Een gedeeltelijke aflaat dekt niet het verdwijnen van alle straffen. Een volle aflaat wel.
Een aflaat kan men alleen door toedoen van de Kerk verkrijgen — ‘verdienen’ (!) — voor zichzelf en voor anderen, levend of dood. Bij de gestorvenen geldt het gelovigen die nog niet
bij God zijn maar in loutering verkeren. Zij bevinden zich in het vagevuur en moeten hun zondenstraffen uitboeten alvorens de hemel te mogen betreden. (Cf. CKK 1471-1478)

Wie in het Heilige Jaar de aangewezen kerk — vooral basiliek of kathedraal — daartoe betreedt, te Biecht gaat en de Eucharistie meeviert — mede tot intentie van de paus, die verkrijgt een volledige aflaat. Zijn zondenstraffen zijn geheel en al kwijt gescholden.
Hoe veel pelgrims van de hoop naar Rome zullen komen? Het aantal wordt geschat op tien miljoen. Hoe veel van hen door de Heilige Poorten zullen gaan om — in diepe vroomheid dan wel in overwinning van scepsis — zich een volle aflaat te verwerven? Wat minder dan het totaal aantal verwachte bezoekers in het Jubeljaar 2025. Vermoedelijk.

Antoine Bodar, rector van de Friezenkerk.