OPDRACHT IN DE TEMPEL 2 II 2025
I
Op de achtste dag na de geboorte wordt het kind besneden en krijgt het zijn naam. Op de veertigste dag wordt de moeder gereinigd en brengt zij een offer in de vorm van een lam of twee tortels dan wel duiven (Lv 12). De eerst geborene van het mannelijke geslacht wordt vrijgekocht met vijf shekel (Ex 13,2). Zo is het voorgeschreven in de Wet van Moses.
En zo brachten Jesus’ ouders, Maria en Joseph het Kind op de veertigste dag na Kerstmis naar de Tempel in Jerusalem om de voorschriften van de Wet te vervullen, al was de Tempel daartoe niet noodzakelijk.
Jesus’ ouders blijken arm; ze offeren slechts twee duiven.
Zowel de zuivering van Maria als de vrijkoping van Jesus betreffen het uiterlijke ritueel. Want Maria is van elke onzuiverheid gevrijwaard en Jesus wordt niet vrijgekocht maar zal anderen vrijkopen met het offer van Zijn leven. Gedrieën behoren zij evenwel tot het volk Israel. En wij weten dat het heil uit de Joden komt (Jo 4,22-23).
Lucas schrijft dat het Kind in de Tempel aan God wordt opgedragen (Lc 2,22). Zo wordt Het aan Zijn Vader ter beschikking gesteld om geheel door Hem te worden toegeëigend. Jesus behoort daarmee toe aan de Tempel zoals eertijds de kleine Samuel (1 S 1,27-28), wiens moeder Hanna zoals Maria uit dankbaarheid een loflied voor de Heer had aangeheven (1 S 2,1-10 & Lc 1,46-55).
Het heiligdom is nu nog de Tempel, maar Jesus zal Zich als Lam van God offeren en dan zal de tijd van de offerlammeren voorbij blijken, zal de voorhang van de Tempel van boven tot beneden scheuren en de Christus Zelf in de plaats treden van de Tempel (Jo 2,20-21 ).
II
De Opdracht wordt bevestigd door een bejaarde vrouw en een bejaarde man, ter plaatse aanwezig, die op hoge leeftijd dagelijks met God leven en waarschijnlijk zo hebben gebeden: ‘Verstoot mij niet, nu ik oud ben; verlaat mij niet, nu de kracht mij ontzinkt […] Wil mij ook thans, nu ik oud ben en grijs, nimmer verlaten.’ (Ps 71,9.18)
De vrouw, een weduwe, is de profetes Hanna; zij verblijft voortdurend in de Tempel (Lc 2,36-37). De man heet Simeon; hij is Wetgetrouw en vroom en verwacht de vertroosting van Israel, de beloofde Messias. De Heilige Geest rust op hem en door die Geest wordt hij naar de Tempel gedreven met de godsspraak niet te sterven vooraleer hij de Gezalfde des Heren zou hebben aanschouwd. (Lc 2,25-27).
En zo zien wij het tafereel van de ontmoeting tussen de jonge ouders met het nieuwe leven en de beide hoogbejaarden voor onze ogen — een ontmoeting tussen het Oude Testament en het Nieuwe Testament, tussen uitdovend leven en aangevangen leven.
Simeon neemt het Kind in zijn armen en wendt zich tot God in dankbaarheid en lofprijzing met het profetisch spreken uit het boek Jesaja (Lc 2,29-32):
‘Uw dienaar laat Gij, Heer, nu naar Uw woord in vrede gaan. Mijn ogen hebben thans Uw Heil aanschouwd dat Gij voor alle volkeren hebt bereid — een Licht dat voor de heidenen straalt, een glorie voor Uw volk Israel.’
Het stervensuur van Simeon komt klaarblijkelijk nabij.
En hij doet drie uitspraken:
1.
Jesus is de Messias, het Heil, voor alle volkeren. Hij richt op de berg Sion een feestmaal aan voor alle volkeren. Daar verscheurt Hij de sluier die over alle volkeren ligt, de floers die alle naties bedekt — naar Jesaja 26,6-7.
2.
Jesus is het Licht uit het eeuwige Licht, afgedaald naar het volk dat in duisternis wandelt — naar Jesaja 9,1 — het licht dat straalt over hen die wonen in het land van doodse duisternis. Het licht voor de volkeren, het heil dat reikt tot de uithoeken der aarde (cf. Js 49,6).
3.
Het gehele volk Israel deelt in Jesus’ eer. Zijn uitverkorenheid blijft altijd geldig. ‘God heeft Zijn volk niet verstoten.’ (Rom 11,2) ‘Wilt gij snoeven, bedenkt’, schrijft Paulus (Rom 11,18), [gij, die voortgekomen zijt uit het heidendom], ‘dat de wortel u draagt en niet gij de wortel’.
III
Hetzelfde Tempel-tafereel, nu in andere belichting.
De oude Simeon zegent het jonge gezin en profeteert over het Kind en Zijn moeder (Lc 2, 34&35):
‘Zie, dit Kind is bestemd tot val en opstanding van velen in Israel, tot een teken dat weersproken wordt.’
‘Uw eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord.’
Naar Jesaja (8,14) zou Hij zijn ‘een steen waaraan men zich stoot, een rotsblok waarover men struikelt, een net en een valstrik voor de bewoners van Jersualem’.
Jesus als teken van tegenspraak (Mt 10,34-35): ‘Denk niet, dat Ik vrede ben komen brengen. Neen, geen vrede, maar het zwaard. Tweedracht ben ik komen brengen.’
Het is het zwaard, waarmee Maria’s ziel is doorboord. Zij zal die voorzegging in haar innerlijk hebben bewaard en overwogen, zoals bij het bezoek van de herders in de Kerstnacht (Lc 2,19) en bij de terugvinding van de twaalfjarige Jesus in de Tempel (Lc 2, 51).
Op dit moment voegt de oude Hanna zich bij hen en dankt in navolging van de oude Simeon God en bevestigt zijn woorden jegens allen die die de bevrijding van Jerusalem verwachten (Lc 2,38).
Zo dienen twee oude mensen ertoe de hoop op de blijvende Redder en Heiland aan te nemen en levend te houden en niet anders proberen dat oude mensen, steeds al pelgrims van de hoop, in het Jubeljaar 2025.
Antoine Bodar, rector van de Friezenkerk [homilie op het feest van de Opdracht van de Heer]