I
De gelijkenis van de ‘Barmhartige Samaritaan’ (Lc 10,30-37) geeft het beeld bij uitnemendheid van de naastenliefde, de om de ander bekommerende liefde, de barmhartigheid.
Een reiziger uit een vreemd land treft een beroofd en neergeslagen man aan, verbindt zijn wonden, brengt hem naar een herberg om te herstellen en laat geld achter om hem te verzorgen. De bekommernis blijkt te meer door de tegenstelling met het gedrag van twee verantwoording dragende personen uit het eigen volk die voordien met een boog om het slachtoffer heen liepen en aan het eigen lot overlieten.
Een tweede parabel — die van de ‘Verloren Zoon’ (Lc 15,11-32) — verbindt barmhartigheid met vergeving; beide geesteshoudingen zijn nauw met elkaar verbonden. Vergeving immers komt voort uit de van zichzelf afziende liefde.
Een zoon vraagt zijn vader het erfdeel en vertrekt om in tempo het gehele vermogen uit te geven. Straatarm geworden keert hij naar huis terug, weet zich zijn zoonschap niet meer waardig maar hoopt als knecht te worden aangenomen. Maar zijn vader ziet al naar hem uit, omhelst hem blijmoedig, schenkt hem de zegelring van zoonschap en viert zijn terugkeer met een feestmaal.
Even kordaat als radicaal belooft het Laatste Oordeel (Mt 25,31-46) te worden. Want barmhartigheid paart zich aan gerechtigheid.
Wie hongerigen te eten geeft en dorstigen te drinken, wie vreemdelingen opneemt en naakten kleedt, wie zieken verzorgt en gevangenen bezoekt, die deugt en toont barmhartigheid. Wie dat alles niet doet, deugt niet en wordt veroordeeld en blijkt voor altijd verwijderd van Gods schenkende liefde.
Aldus het zowel duidelijke als niet zo als barmhartig ervaren bericht.
Van deze verkondiging uit het evangelie van Matteüs zijn de zo genoemde ‘werken van barmhartigheid’ afgeleid.
II
Aan de genoemde Bijbelse zes voegt paus Innocentius III in 1207, terwijl de pest heerst, een zevende toe, waarvoor hij zich beroept op het boek Tobit (1,17): ‘Zag ik het lijk van een volksgenoot buiten de muren van Ninive liggen, dan begroef ik het.’ Het zevende werk is het begraven van de doden. Alle zeven zijn veelal in de beeldende kunst weergegeven –zo in het Amsterdamse Rijksmuseum door de Meester van Alkmaar in 1504. Zeven taferelen, geplaatst in een eigentijdse stedelijke omgeving.
Paus Franciscus voegt in 2015 nog een achtste toe — ook weer onder invloed van de eigen tijd, zoals Innocentius acht eeuwen eerder: bekommernis om de natuur, om het klimaat, om ‘ons gemeenschappelijke huis’.
Het wachten is nu op het achtste geestelijk werk van barmhartigheid. Want die — in de Middeleeuwen aan de zeven lichamelijke toegevoegd — zijn bij zeven blijven steken. Tot heden althans. Het zijn zondaars vermanen en onwetenden onderrichten, bedroefden troosten en onzekeren raad schaffen, onrecht verdragen en belediging vergeven. De laatste is bidden voor levenden en voor doden.
Alle vijftien werken zijn even vele uitingen van de ene barmhartigheid die Gods liefde is.
Zij blijven het eenvoudigst samen verbeeld in de twee parabels van de kunstenaar onder de evangelisten, Lucas — nog meer in de ‘Barmhartige Samaritaan’ dan in de ‘Verloren Zoon’.
Antoine Bodar