BLAISE PASCAL

I
Wie de zestiende-eeuwse essayist — de uitvinder van dit literaire genre — Michel de Montaigne leest voelt zich spoedig bij hem thuis. Montaigne, bewonderaar van de stoïcijn Seneca en verzamelaar van tal van wetenswaardigheden uit de Oudheid, geeft steeds meer een portret van zichzelf en kiest zichzelf gaandeweg tot middelpunt van zijn geschriften. Wij vinden hem eigentijds.
In het Frankrijk van de zeventiende eeuw vinden we twee prominente denkers die in hun schrifturen diametraal tegenover elkaar staan. ‘Ik denk, dus ik ben’ is het adagium van de ene, ‘Ik leef, dus ik ben’ zou een adagium van de tweede kunnen zijn. Beiden zijn wiskundigen. René Descartes zoekt louter objectivering in de rede zonder meer, Blaise Pascal, niet minder bedreven in objectivering, blijft tevens bij de mens als subject.
Het specticisme van Montaigne is voor Pascal ontoereikend, het rationalisme van Descartes te beperkt. Voorts is het rationele denken onvoldoende bij lijden en neerslachtigheid, verraadt hij — die het boek Prediker altijd onder handbereik houdt — zichzelf , terwijl hij overweegt: De Waarheid is aanwezig in de mens omdat hij geschapen is naar Gods beeld en omdat de Openbaring in de menswording van Gods Zoon tot hem is gekomen. Het is ons leven met de Hoop op God dat ons uitzicht geeft op hetgeen mensen ons niet kunnen geven. Het denken zelfs maakt de grootheid van de mens uit. Hij is slechts een riet maar wel een denkend riet. Wij kunnen de Waarheid in God denken, al kunnen wij Hem, de volstrekt Andere, nooit kennen. Wie meent God te kennen en niet de eigen ellende wordt hoogmoedig. Wie meent de eigen ellende te kennen maar God niet wordt wanhopig. Christus is de middelaar als middenweg. In Hem vinden we zowel God als de eigen ellende.

Vorig jaar (2023) is Pascal herdacht om zijn geboortejaar 1623 — vierhonderd jaar geleden — met tal van publicaties. Ik probeerde weer eens niet zo zeer de persoon nader te leren kennen, maar wel zijn nagelaten Pensées (Gedachten) op een heldere noemer te brengen. Klaarblijkelijk is dat blijvend moeizaam. Elke herdenker schrijft weer anders, al naar gelang de eigen receptie. Zo ook het Apostolische Schrijven van paus Bergoglio op de herdenkingsdag zelf, 16 juni, Sublimitas et miseria hominis (Grootsheid en ellende van de mens). Ofschoon het opstel in de ik-vorm is geschreven, hoort men niet steeds de stem van de paus daardoor heen — zeker wel in de laatste paragraaf waar Pascal’s denken dat van Franciscus zelf echt raakt. Beiden delen de bezorgdheid om de dwaasheid van de zelfverlossing en sluiten daarbij aan bij de strijd van Augustinus jegens Pelagius en tegen het pelagianisme dat leert dat de mens geen verlossing door Christus nodig heeft. Gods genade is niet nodig. Wij zelf volstaan om ons te verlossen.
De mens kan zich niet tot eigen redder bevorderen. Zo Pascal. Het is vergeefs dat de mens in zichzelf het geneesmiddel voor zichzelf zoekt. Veel groots is in de mens maar in hem is ook een beginsel van ellende. De mens blijft voor zichzelf een drempel die hij wel kan ontdekken maar niet overschrijden.
Paus Franciscus herneemt in deze Apostolische Brief zijn exhortatie Gaudete et exsultate (Verheugt en jubelt) van 2018, waarin hij voor onze tijd spreekt over een nieuwe vorm van pelagianisme — rechtvaardiging door eigen kracht, aanbidding van de menselijke wil — egocentrisch, zichzelf genoeg zonder echte liefde.
Eerder in Bergoglio’s Brief refereert de pauselijke gastschrijver, zoals dat in een dergelijk schrijver betaamt, aan de encycliek Fides et Ratio (Geloof en Rede) van Joannes Paulus II en aan de gedachten over de aanwending van het verstand in relatie tot het geloof van Benedictus XVI. De rede is begrensd, houdt de zo met rede begaafde Pascal ons voor. Gaat men evenwel tegen de beginselen van de rede in, dan verzinkt men in het ongerijmde. Maar onderwerpt men alles aan de rede, dan blijft in onze godsdienst geen plaats voor het mysterie.

II
Ieder, die over Pascal tracht te schrijven, vormt meer of minder zijn eigen beeld. Dat gebeurt natuurlijk altijd maar hier wellicht meer. De Pensées geven daartoe de ruimte. Het zijn aantekeningen voor een onvoltooid gebleven apologie van het christelijke geloof — vooral aforismen, in 1669 vijf jaar na zijn dood gepubliceerd: Pascal als de verdediger van de Openbaring die de mens doet ontwaken uit de rede, de Openbaring als toetssteen van ons denken en doen waarvoor het verstand heeft te buigen.

Blaise Pascal moge fascinerend zijn om zijn genialiteit in wis- en natuurkunde, werkelijk meeslepend wordt hij door de wending, door de bekering in zijn leven op ongeveer dertigjarige leeftijd. Overbekend is het posthuum in de voering van zijn kleding gevonden memoriale — een tekst die hij zich kennelijk steeds in herinnering dwong te houden: ‘Jaar der genade 1654’ — maandag 23 november vanaf circa 22.30 tot circa 00.30: ‘Vuur. God van Abraham, God van Isaäk, God van Jacob, niet van wijsgeren en geleerden.’ Zekerheid, vreugde, vrede. Jesus Christus. ‘Moge ik nooit van Hem gescheiden worden. Alleen langs de wegen, die het Evangelie onderwijst, kan men Hem behouden. Volkomen en liefdevolle onthechting.’

De werkelijke bekering is de vernietiging van de mens voor God. Zonder Hem vermag hij niets. In het zich ontdoen van zichzelf kondigt zich de bereidheid aan te ontvangen.
God legt de godsdienst in de geest door middel van de rede en in het hart door de genade.
Hij verbergt Zich voor wie Hem beproeven. Hij onthult Zich voor wie Hem zoeken. De mens is wel God onwaardig maar hij is ook God bekwaam — onwaardig door zijn verdorvenheid, bekwaam door zijn oorspronkelijke natuur. ‘Troost u. U zou Mij niet zoeken, als u Mij niet al had gevonden. U zou Mij niet zoeken, indien u gemeend had Mij reeds te bezitten. Wees daarom niet bezorgd.’
De mens zoekt God, maar slechts God vindt de mens. Aan zichzelf overgelaten is de mens niet verdwaald maar verloren. Gods genade en Zijn liefde richten zich niet tot de rede maar tot het hart. Door de schepping en door Christus is de mens met God verbonden.
Menselijke liefde is nooit volkomen zuiver. Door de goddelijke liefde te leren kennen is de liefde te ontdekken die uitgaat naar de medemens. Alleen door en in de liefde tot God kunnen we tot de liefde voor de naaste geraken.
Wijsheid verwijst naar kinderen — waarom zijn we niet als kinderen? Het verstand is te verwaand om tot wijsheid te geraken. Zo genaamde onbetwistbare waarheden hebben niets uitstaand met de Waarheid, waarnaar en naar Wie wij in onze droefenis uitzien. Het niet-noodzakelijke van mijn bestaan doet mij mijn grenzen kennen. De Waarheid kennen we door de rede maar meer door het hart. De rede kan tot kennis voeren maar niet tot liefde leiden. Groot is de afstand tussen God trachten te kennen en Hem gewoon lief te hebben.
De meetkundige geest (esprit géométrie) staat tegenover de intuïve geest (esprit de finesse). Niet zo maar bestaat het onderscheid tussen overtuigen (convaincre) en overreden (persuader). Doet overtuigen beroep op het hart, overreden is mate van berekenbaarheid en dus vraag aan de rede. De ware welsprekendheid echter uit zich niet in de rede maar in de zachtmoedigheid van het hart. Het is het hart dat God aanvoelt en niet de rede. Het hart is gevoelig voor God. ‘Het hart heeft zijn redenen waarvan de rede geen weet heeft’ (Le coeur a ses raisons que la raison ne saît point). Het hart geeft meer toegang tot God dan het verstand. Het hart is meer begaafd dan het verstand open te worden voor God, Hem te vinden, zich in Hem te verliezen.

Atheïsme leidt tot wanhoop, Deïsme tot hoogmoed. Laten we niet denken in benamingen van kennis maar in die van afzien. Lijden kan worden genezen in het aanzicht van God. Laten we ons uiterlijk bij ons innerlijk voegen en neerknielen en luid bidden om de trotse mens in ons te verootmoedigen en te onderwerpen aan Hem, onze Schepper, de bron van alle liefde.
De christelijke eredienst is in zekere zin voor eenieder passend, omdat daarin uiterlijk en innerlijk samen gaan. Daarbij is het nodig dat het eenvoudige volk de geest van de letter begrijpt en de wijsneus, die ontwikkeld heet, zich onderwerpt aan de letter.
De God van Abraham, de God van Isaäk, de God van Jacob — de God van de christenen (èn van de joden, voeg ik toe) — is een God van liefde en vertroosting, een God Die hart en ziel van de Zijnen vervult, een God Die ons in ons innerlijk onze miserie doet gewaar worden en niet minder Zijn eindeloze barmhartigheid.

III
Pascal’s Godsontmoeting is van alle tijden en daarom ook van onze tijd. Plezierig eigentijds is daarenboven Pascal’s zicht op verstrooiing. De mens zonder God heeft volgens hem twee mogelijkheden: Oftewel hij beklaagt zich, oftewel hij vermaakt zich. De enige zekerheid is te moeten sterven. Wij worden overstelpt door informatie en beelden, zodat we ons niet met ons zelf behoeven bezig te houden. Het onbenullige behaalt de voorpagina en het belangrijke wordt niet als zodanig erkend of verzwegen. Neem de verstrooiing weg en de mens kwijnt weg van verveling. De nietigheid doemt bij hem op zonder dat hij daarvan benul heeft.

Laat de mens kiezen tussen zich verstrooien (se divertir) en zich bekeren (se convertir). Blijft hij bij afleiding en ontspanning, dan cultiveert hij de schijn en verwaarloost het zijn. Hij verfraait zijn imago en verontachtzaamt zijn wezen.
Verwondering is aanvang van wijsgerig denken en leidt tot inzicht, nieuwsgierigheid daarentegen voert tot versnippering.

Deze aanhalingen — tevens boutade van mij — uit de Gedachten van Pascal, nu de zomer voortduurt samen met de openbare verdoving door het amusement — Europees voetbal, Wimbledon, Tour de France, Olympische Spelen. En dat is nog niet genoeg. Voorbeschouwingen en nabeschouwingen te over — plus de daartoe behorende al dan niet overbodige commentaren, analyses, interviews.
Kan het in de publieke ruimte nog eens gaan over iets wat bestendig ertoe doet? Wij zijn aangekomen in het tijdperk van de leegste leegte.

Wat de natuur is bij de dieren, dat heet bij de mensen ellende. Zo de verstandelijk rijke maar evengoed tot melancholie neigende Pascal. Een onverdragelijk misverstand doet zich voor tussen onze niet aflatende wil gelukkig te zijn en de Waarheid te leren kennen enerzijds en anderzijds tussen ons begrensde verstand en onze lijfelijke zwakheid met de dood die daarop volgt. Hier op aarde bestaat geen werkelijke en voortdurende vreugde. Ons lijden is oneindig en de dood bedreigt ons elk ogenblik. Daarom ook zoekt de mens naar afleiding, amusement, vermaak, waarover Prediker al treffend heeft geschreven. En toch, zoals bij Prediker, bevredigt verstrooiing ons ten slotte niet. Te zeer blijven wij vervuld van ons onuitroeibare verlangen, ons heimwee, onze Sehnsucht naar zingeving in leven en naar geluk. In deze afgrond verschijnt iets onuitsprekelijks en onveranderlijks — God Zelf. Geluk is immers niet buiten ons en niet in ons. Geluk is in God en en daarom buiten ons en in ons.
‘Om de mens gelukkig te doen zijn, toont de ware godsdienst hem dat er een God is Die wij zouden mogen beminnen, Die ons geluk schenkt door in Hem te zijn. Ons enige onheil is van Hem te worden gescheiden.’

Antoine Bodar, rector van de aan Michael en Magnus toegewijde kerk, in Nederland bijgenaamd ‘Friezenkerk’, in Rome 31 VII 2024.