Het beeld van de Goede Herder is reeds bekend in de Oudheid, wanneer de dienstbare, beschermende en goede koning met zijn onderdanen wordt vergeleken als de herder met zijn schapen.
In het Oude Testament is God Zelf de troostrijke herder in Psalm 23. In het boek Ezechiel treffen we Hem als de enige herder die Zich onderscheidt van slechte herders die feitelijk huurlingen zijn.
‘Ik Zelf zal Mijn schapen weiden en hun Zelf een rustplaats wijzen. Godsspraak van de Heer. Het verloren dier zal Ik zoeken, het verdwaalde terughalen, het gewonde verbinden, het zieke sterken, de vette en sterke verzorgen. Ik zal hen weiden zoals het betaamt. (Ez 34,15-16)
In het Evangelie van Johannes is alleen Jesus de Goede Herder. Hij wordt het Goede-Herder-zijn van de Vader, met Wie Hij Zijn eenheid belijdt: ‘Ik en Mijn Vader, Wij zijn een.’ (Jo 10,30)
Vooraleer noemt Jesus Zich de deur van de schapen: ‘Ik ben de deur. Als iemand door Mij binnengaat, zal hij worden gered.’ (Jo 10,9)
Alleen de Jesus Christus navolgende herder die dus Jesus als de deur, de toegang tot de kudde — tot de schapen, tot ons allen — begrijpt, alleen die kan helper van de ene herder worden, zoals alleen een priester in de Kerk zijn dienst kan doen in navolging van de ene hogepriester, Christus alleen. Alleen wie door de deur die Jesus is binnengaat en zo het Christus-volk en alle andere genodigden, die als mensenkind al geroepen zijn tot kinderen Gods, bereikt, — alleen naar die kunnen en willen wellicht mensen luisteren. Aldus beluisteren zij de stem van God als die van de Goede Herder. ‘Ik ben de Goede Herder. De Goede Herder geeft Zijn leven voor Zijn schapen. Maar de huurder, die geen herder is en geen eigenaar van de schapen, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht weg. […] Ik ken de Mijnen en de Mijnen kennen Mij. […] Mijn schapen luisteren naar Mijn stem en Ik ken hen en zij volgen Mij.’ (Jo 10,11-12.14.27)
Wie luistert, wordt beluisterd. Wie de stem kent, kent de persoon, omdat de stem is als de naam, geschreven in Gods hand en op die wijze herkend en gewaardeerd in de eigenheid van de persoon.
Wij blijven uitgenodigd in Christus naar God te luisteren, Zijn volgelingen te zijn — elk op zijn eigen wijze, op zijn eigen plaats, naar zijn eigen roeping. Het is als bij de Joden, het eerst uitverkoren volk: ‘Luister, Israël, de Heer is onze God, de Heer alleen.’ (Dt 6,4)
Het over en weer elkaar kennen betekent het van nature innerlijk bijeen horen met de vanzelfsprekendheid van het luisteren. De herder en zijn kudde, God en Zijn volk vormen een eenheid die de eenheid van Jesus en de Vader als beeld en voorbeeld heeft. Daarom is dit Jesus’ bede: ‘Mogen zij allen één zijn, zoals Gij Vader in Mij en Ik in U: dat ook zij in Ons mogen zijn opdat de wereld gelove dat Gij Mij gezonden hebt.’ (Jo 17,21) Want gekomen is de Goede Herder om Zijn leven te geven voor Zijn schapen opdat zij leven zouden hebben en wel in overvloed; Hij geeft ons immers eeuwig leven (cf. Jo 10,10-11.28).
De geborgenheid in God vertolkt de Psalmist (23,1.3-4) als onvoorwaardelijke trouw die elke vrees uitsluit en troost in overvloed schenkt:
‘De Heer is mijn herder. Mij zal niets ontbreken […]
Hij leidt mij in sporen van waarheid, getrouw aan Zijn Naam.
Moest ik gaan door het dal van de schaduw des doods,
kwaad zou ik niet vrezen. Want naast mij gaat Gij,
Uw stok en Uw staf — zij doen mij getroost zijn.’
Antoine Bodar